De oorsprong van de Paling
De paling, die in Nederland en een groot deel van Europa en Noord-Afrika voorkomt, heet eigenlijk Europese aal of paling. De Latijnse naam is Anguilla anguilla. Of de naam paling dan wel aal wordt gebruikt, is plaatsgebonden. Zoals Antoni van Leeuwenhoek al schreef op 25 juli 1684: "Onder de visschen die onse rivieren of wateren voort brengen, kan ik maar twee soorten van visschen die men seijt dat geen schobbens hebben, de eene soort wort alhier genoemt Ael en Paling, en in andere steden wertse wel alleen met den naam van Ael genoemt".
De soort Anguilla anguilla of Europese aal behoort tot de Echte palingen uit de familie Anguillidae. Deze familie heeft maar één geslacht Anguilla. Echter, deze familie behoort tot de orde palingachtigen of Anguilliformes. In deze orde zitten meerdere families die ook wel met 'aal' dan wel met 'paling' worden aangeduid. Een voorbeeld is de kongeraal (Conger conger), die niet tot de echte palingen, maar tot de zeepalingen behoort. De hier verder besproken Europese paling is niet de enige soort uit het geslacht Anguilla. Afhankelijk van de taxonomische opvattingen van de auteurs zijn er 15 tot 23 soorten. FishBase onderscheidt 17 soorten.
Het uiterlijk van de paling
De paling heeft een lang slangachtig lichaam met zeer slijmerige huid. De rugvin begint tamelijk ver naar achteren en vormt een zoom die tot aan de staartpunt reikt en zich daar met de gelijkvormige anaalvin verenigt. De paling heeft kleine borstvinnen, de buikvinnen ontbreken, de bovenkaak is iets korter dan de onderkaak en de schubben zijn zeer klein en zitten verborgen in de huid. De kieuwopeningen zijn zeer klein, daardoor blijven de kieuwen nog lang vochtig als de vis zich op het land bevindt. De maximale lengte van mannetjes is ca. 60 cm. De wijfjes worden tot 135 cm lang en 7 kg zwaar en ongeveer dertig jaar oud (Nederlands record). Ook lengtes tot 150 cm worden genoemd. De meeste palingen bereiken tussen vijf en vijftien jaar verblijf op het zoete water, bij voldoende voedselaanbod, het schieraalstadium en trekken dan terug naar de paaigronden.
Verspreiding en soorten paling
De paling komt voor vanaf Marokko, het hele Middellandse Zeegebied, de Oostzee, tot in het noorden van Noorwegen. In de gehele Benelux komt paling in vrijwel alle oppervlaktewateren voor. De paling is nauw verwant, maar niet identiek met de Amerikaanse paling, (Anguilla rostrata). Er vindt wel enige hybridisatie plaats tussen beide soorten. Andere soorten palingen uit het geslacht Anguilla hebben net als de paling vaak een specifiek leefgebied en een aparte plek waar ze hun eitjes afzetten. Een voorbeeld is de Japanse paling, die leeft in grote delen van Azië maar alleen kuit schiet rond de Marianen, een Micronesische eilandengroep. Deze plek werd pas ontdekt in 2006.
De habitat van de paling
De paling heeft een grote voorkeur voor beschutte plaatsen. Ze zijn vaak in grote hoeveelheden achter stuwen en andere waterinlaten te vinden, waar het water zuurstofrijk is en veel voedsel wordt aangevoerd. Ze kunnen zich verschuilen achter schoeiingen, tussen rietwortels, of ze graven zich in in een zachte bodem. 's Nachts en tijdens warme, vochtige, zomerse weersomstandigheden verlaten de palingen hun schuilplaats en gaan ze actief op zoek naar voedsel. Ook op zee zoekt de paling mosselbanken of scheepswrakken op voor beschutting. Palingen mijden plaatsen waar bij de bodem zuurstofloze omstandigheden voor kunnen komen. Ook te veel vervuilde plaatsen worden gemeden. Verder is de paling in elk denkbaar watertype te vinden. Palingen zijn vaak talrijker naarmate het water makkelijker bereikbaar is vanuit de zee. Een bijzondere eigenschap van de paling is dat hij door de sterk vernauwde kieuwspleet lange tijd buiten het water kan overleven en dat hij zich al kronkelend op (vochtig) land kan verplaatsen. Op deze manier kan de paling landbarrières tussen water oversteken. Daardoor zijn ze in staat geïsoleerde wateren te bereiken en weer te verlaten door in vochtige nachten over land te gaan trekken.
Voeding en groei van de paling
De typische Zuiderzeeaal eet hoofdzakelijk muggenlarven, vlokreeften en andere ongewervelden. Ze eten ook kuit en larven van andere vissoorten als pos, baars en blankvoorn. De groei van de paling is sterk afhankelijk van de temperatuur van het water. In België en Nederland stoppen ze in oktober met de opname van voedsel, om pas in april weer actief te worden. Ook de kwaliteit en de hoeveelheid voedseldieren is medebepalend voor de groei. In Nederland is het water door het verdwijnen van fosfaten steeds schoner geworden. Hierdoor is er steeds minder voedsel voor de vissen. Ook is het water zo helder geworden dat het voor aalscholvers gemakkelijker is om voedsel te zien zwemmen. In noordelijke streken als Ierland en Noorwegen is het groeiseizoen kort en groeien de alen langzaam. Wel worden in Noorwegen in de nabijheid van zalmkwekerijen in de fjorden alen gevangen die daar leven van het voer dat niet door de zalm opgegeten is. (Via: DUPAN)